Van vrijdag 20 tot en met donderdag 26
juli 2012 bezochten Merlot, zijn mama Myrtille, zijn stiefpapa Fandango, zijn
nonkel Gourmand & tante Maure en ik Salzburg, de stad van The Sound of Music. Salzburg is een
prachtige stad, omgeven door majestueuze bergen. Ik werd op slag een beetje
verliefd op Oostenrijk toen ik de adembenemende bergen voor het eerst aanschouwde.
Het land schonk me een onvergetelijke en onverwacht zonnige vakantie. Maar
echte liefde, daartoe zal het nooit komen. Wij zijn immers te verschillend als
het aankomt op eetgewoonten, Oostenrijk en ik…
We hadden gekozen voor de optie
halfpension: eten wat de pot schaft dus. Onze eerste maaltijd in Salzburg begon
met soep. Ik hou van soep. Soep is gezond. Soep is veelzijdig. Soep is altijd
lekker. Wanneer ik aan soep denk, zie ik rode tomatensoep voor mij, of groene
courgettesoep, zelfs paarse rodekoolsoep. Groentjes zijn altijd de
basis. Ik ben niet veeleisend. Eender welke groentjes zijn goed, in eender
welke combinatie. Asperges, bloemkool, broccoli, courgette, erwtjes,
knolselder, gewone selder, prei, rodekool, witte kool, savooikool, sla,
spruitjes, tomaat, witloof, wortel… Ik word er allemaal blij van, want hoe dan
ook, soep zit steeds vol vitamientjes. Toch? Niet in Oostenrijk.
Wat ik voor mij kreeg, was geen soep.
Het was bouillon. Met een bol in. Een beige bol. Wat ik enkel kan omschrijven
als bouillon met een bol, wordt in Oostenrijk ‘Knödelsuppe’ genoemd, een naam
die de niet-soep te veel eer aandoet. Ik bedoel, zo’n naam schept bepaalde verwachtingen:
je verwacht soep. Mijn teleurstelling was dan ook groot toen de kom
doorzichtige bruine vloeistof waar iets in lag voor mijn neus werd gezet. Maar
ik ben volwassen en ik proef van alles behalve
kaas. Wie weet is deze
typische Oostenrijkse niet-soep wel heel lekker, dacht ik. Niet dus. Stel je de
smaak van kokend water waar je een bouillonblokje ingooit voor. Dat is de
niet-soep. De bol bleek qua structuur vergelijkbaar te zijn met broodpudding.
Niet-zoete, niet-lekkere broodpudding. En dat lag in de ‘soep’, ja…
Na enkele hapjes schoof ik mijn
niet-soep subtiel in de richting van mijn tafelgenoot langs links, Gourmand,
die alles wat doorgaat voor eten opeet. Hoewel de rest van het gezelschap de
niet-soep beleefd opat, was niemand er echt fan van. Helaas, na enkele dagen
hadden we wel door dat ‘soep’ in Oostenrijk telkens een variant van hetzelfde
is. Terwijl we in het begin nog hoopvol vroegen “welke soep zou het vanavond
zijn?” leerden we al snel dat de meer accurate vraag luidde “wat zou er
vanavond in de ‘soep’ liggen?” Het correcte antwoord van Gourmand was “weer
andere rommel”. Smaken verschillen, dat is waar, maar ik trek de lijn bij
rommel in mijn soep.
Ook in Oostenrijkse hoofdgerechten is
geen glansrol weggelegd voor groenten. Vlees is er heer en meester.
Wienerschnitzels die je hele bord inpalmen, cordon bleus (met bessenconfituur!)
waar een kleine familie een hele week met z’n allen van kan eten, gehaktbrood,
allemaal dingen die ik nooit op het menu zet, vonden daar hun weg naar mijn
bord, vergezeld van gebakken aardappelen of een gigantische Knödel die hoe vaak
je hem ook naar de rand van je bord duwt steeds weer koppig naar het midden
rolt. Als hij dacht dat ik hem dan misschien zou opeten, zat hij er in ieder
geval ver naast!
Knödel en varkensvlees |
Wienerschnitzel en patatjes |
Cordon bleu, patatjes en rode besjes |
Als je geluk had, vond je ergens in een verre
uithoek van je bord een verdwaalde wortel of een bloemkoolroosje, of kreeg je er
een minibordje sla bij. En begin er dan maar aan. In Oostenrijk moet alles
trouwens op, “want anders is het jouw schuld als het de volgende dag regent”. Ik
kreeg er te maken met een fenomeen dat mij tot daarvoor volledig vreemd was:
eten werd een straf. Een hongergevoel werd iets wat ik mij nog slechts vaag
herinnerde en waarnaar ik vurig verlangde.
Tijdens het voorlaatste avondmaal vond
ik echter verlossing. Ik verzamelde al m’n moed en m’n beste Duits en vroeg de
“Cheffin” beleefd – althans dat hoop ik – of ik in plaats van het hele dagmenu
geen simpel slaatje kon krijgen. Ik wilde geen niet-soep meer, vlees kon ik
gewoon niet meer aan en als ik nog één dessert zou zien, zou ik huilen. Mijn
lichaam verlangde naar groentjes. Mijn koninkrijk voor een blad sla. Alsjeblief, alsjeblief, alsjeblief zeg ja!
De Cheffin bleek minder onbuigzaam dan
haar uiterlijk deed vermoeden. Ze zei ja! Hoera! Ik koos voor een slaatje met
“Zander”. Niemand in ons gezelschap wist wat Zander in het Nederlands was, maar
de Cheffin zei me dat het een soort vis was. Dat het zeker geen vlees was, was
alles wat ik moest weten. Een twintigtal minuutjes later werd een bord lachende
groentjes mijn richting uitgebracht. Sla! Tomaat! Worteltjes! Komkommer!
Paddenstoelen! En vis! Geen Knödel! Geen gebakken patatjes! Geen vlees! In dat
moment was ik gelukkig. De portie was nog steeds monsterlijk, maar ik kijk
liever aan tegen een berg sla dan tegen een hele koe. Ik kon de vitamientjes
bijna zien rondspringen op m’n bord!
De vis bleek snoekbaars te zijn, een vis
die ik nog nooit had gegeten en waarvan de smaak mij sterk deed denken aan
tong. Het smaakte ontzettend lekker na de dagen vol vlees! Wat mij verwonderde
was dat ze écht lekkere slaatjes kúnnen maken, maar dat blijkbaar – tenzij op
uitdrukkelijke vraag na een wanhopige smeekbede – gewoon niet doen…
Daarnaast bedacht ik me dat ik zelf ook eens een paddenstoelenslaatje moest
maken. De lokale paddenstoelen waren trouwens eierzwammen, beter bekend als
cantharellen. Net als de snoekbaars “een eerste keer” voor mij en meteen eentje
om goed te onthouden! De volgende dag bestelde ik het slaatje opnieuw. En
helemaal in m’n groentjes-high besliste ik impulsief om de week na Salzburg uit
te roepen tot “Post-Salzburg Veggie Week”…
Reacties
Een reactie posten